In deze rubriek vertellen behandelaren over een bijzondere cliënt van wie zij iets geleerd hebben. In deze bijdrage vertelt psychotherapeut & GZ-psycholoog Merijn van de Vliet over een jeugdige cliënt.
Mijn ‘tough cookie’ van de maandagochtend (9.00 uur) verrast me vandaag. Het zevenjarige meisje Sara heeft mij wekenlang directief verteld hoe ik haar traumaverhaal moest tekenen, met aanwijzingen als: ‘Tss … zó zag het er niet uit; papa gooide mama bij dat KRUISPUNT uit de auto. Dat moet erbij, Merijn’. Terwijl ik mijn roestige tekenskills onder deze hoge druk op peil probeerde te krijgen, werd ik telkens meewarig aangestaard, nadat ik mijn uiterste best had gedaan om een hond, auto of de trap te tekenen waar haar moeder van af is geduwd. Geregeld pakte Sara mijn pen af om verwoed mijn schets te verbeteren. Af en toe reikte ik haar de rode viltstift aan, als de herinnering bloederig was.
Elke maandag kromp mijn creatieve ego weer ineen, maar inwendig juichte ik tegelijkertijd ook, want op deze manier – via het tekenen – konden we het wèl hebben over het huiselijk geweld dat mijn jonge cliënte thuis had meegemaakt. En ondertussen kon ik Sara allerlei ontschuldigende psycho-educatielesjes toefluisteren. Ze liet me, zolang ik me niet te soft opstelde; zolang ik niet te vriendelijk praatte of nepcomplimentjes uitdeelde.
Maar deze ochtend staat Sara stralend voor me, met een babypop in haar armen. Ik kijk haar moeder vragend aan. Die haalt haar schouders op; moeder is niet het meest zorgzame type en lijkt te willen uitdrukken dat ze dit net zo vreemd vindt als ik. Ik ben vooral blij over deze positieve begroeting en in mijn opgetogenheid maak ik meteen al mijn eerste fout: ‘Zo, jij hebt je baby bij je vandaag?’ De stralende blik van Sara verandert bij toverslag weer in de meewarige blik, terwijl ze reageert met een afgemeten ‘Nee man, da‘s gewoon m’n pop’.
Toch zet ik door. We spelen en zorgen daarbij samen voor de pop. Als we na afloop buiten de speelkamer onze schoenen weer aandoen – moeder en dochter moeten naar oma -, duwt Sara me de pop in handen. Ik reageer met ‘Hee lief kleintje…’, waarop Sara me ineens weer op mijn donder geeft: ‘Práát niet zo kinderachtig!’ Ik slik een keer en spreek de pop nu anders toe, wat stoerder: ‘Hee babe, let’s go to oma‘. Nu geeft het kind me een goedkeurend klopje op mijn arm en zegt: ‘Je mag mijn pop wel naar oma dragen hoor.’
Wat heb ik geleerd van dit meissie? Dat traumaverwerking niet soft hoeft te zijn om toch te leiden tot verzachting of verwerking. Sara is namelijk een heel stoer meisje dat niet voor zich liet zorgen en ook nooit zelf ‘verzorgend gedrag’ heeft laten zien. Maar door consequent op een niet softe manier over gevoelens en rotherinneringen te praten, laat ze uiteindelijk wel een beetje voor zich zorgen en wordt ze – op haar stoere manier – ook wat zachter en liever voor anderen en zichzelf. Ik ben ervan overtuigd dat traumaverwerking op gang komt wanneer iemand zijn verharding een beetje kan laten gaan.