Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Nieuws

In beweging komen bij PTSS | Zit therapieresistente depressie in de genen? | Hormoonschommelingen beïnvloeden mentale gezondheid | Hersenstimulatie biedt hoop voor patiënten met neglect
© Rawpixel.com / stock.adobe.com

In beweging komen bij PTSS

Er zijn veel wetenschappelijk bewezen effectieve interventies voor de behandeling van post-traumatische stressstoornis (PTSS), zoals imaginaire exposure en EMDR-therapie. Veel behandelcentra nemen naast deze interventies ook lichaamsbeweging mee in hun PTSS-behandelprogramma, omdat bekend is dat fysieke activiteit bepaalde symptomen zoals angstgevoelens kan verminderen. Er is onderzoek gedaan naar het effect van verschillende vormen van lichamelijke activiteit, zoals yoga en krachttraining, op PTSS-symptomen, maar deze bevindingen zijn niet eenduidig. In deze meta-analyse is onderzocht wat de huidige wetenschappelijke evidentie is van het effect van lichaamsbeweging op de kwaliteit van slaap, angst, somberheid en PTSS-klachten bij patiënten met PTSS1. In totaal zijn er 12 RCT’s met data van 763 proefpersonen meegenomen die het effect van lichaamsbeweging op deze symptomen hebben onderzocht. De resultaten laten zien dat lichaamsbeweging effectief is in het verminderen van deze symptomen. Bovendien blijken het dagelijks functioneren en de algehele kwaliteit van leven te verbeteren. Deze effecten zijn het grootst wanneer interventies langer dan 10 weken duren. Met name yoga kan als een toegankelijke en haalbare interventie worden geïntegreerd in PTSS-behandelprogramma’s, als aanvulling op bestaande therapieën. Subgroep-analyses laten zien dat clinici interventieprogramma’s zouden moeten afstemmen op de individuele omstandigheden van patiënten, zoals hun fysieke conditie. Toekomstig onderzoek kan zich richten op de integratie van deze fysieke activiteiten in bestaande behandelingen om de klinische toepasbaarheid te vergroten. Het huidige aantal geïncludeerde studies is beperkt, waardoor de steekproefgrootte gering is en de resultaten met voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Om definitieve conclusies te trekken over de effectiviteit van fysieke activiteit bij PTSS-patiënten, is goed opgezet onderzoek met grotere steekproeven nodig.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1904-4/MediaObjects/41480_2025_1904_Fig1_HTML.jpg
© Rawpixel.com / stock.adobe.com
1.Yuan, Z., e.a. (2025). Effects of physical activity on patients with posttraumatic stress disorder: A systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Medicine, 104(3), e41139.

Zit therapieresistente depressie in de genen?

Therapieresistente depressie (TRD) vormt een grote uitdaging binnen de geestelijke gezondheidszorg en brengt een aanzienlijke last met zich mee voor patiënten. De oorzaken van TRD zijn complex en nog niet volledig begrepen. Dit onderzoek onderzocht de genetische factoren die bijdragen aan TRD door middel van polygenetische scores op basis van gegevens uit een cohortstudie1. De studie analyseerde gegevens van 292.663 deelnemers. De onderzoekers vergeleken mensen met TRD met mensen die goed reageerden op behandeling voor een depressie. Zij ontdekten dat genetische aanleg voor slapeloosheid en neuroticisme het risico op TRD verhoogt, terwijl een hogere opleiding en intelligentie juist een beschermende rol lijken te spelen. Deze verbanden bleken consistent in meerdere datasets en analyses. Daarnaast toonde een vervolgonderzoek onder bijna 29.000 mensen aan dat bepaalde genetische factoren de kans vergroten dat een depressie zich ontwikkelt tot TRD. De resultaten benadrukken het belang van zowel genetische als psychosociale factoren bij de behandeling van TRD. Toekomstig onderzoek moet zich richten op het combineren van genetische gegevens met klinische uitkomsten om beter te begrijpen waarom sommige patiënten niet goed reageren op behandeling.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1904-4/MediaObjects/41480_2025_1904_Fig2_HTML.jpg
© [M] Mindful Media / Getty Images / iStock
1. Xu, B., e.a. (2024). Genetic Correlates of Treatment-Resistant Depression: Insights from Polygenic Scores Across Cognitive, Temperamental, and Sleep Traits in the All of US cohort. MedRxiv.

Hormoonschommelingen beïnvloeden mentale gezondheid

Onderzoekers Anne Marieke Doornweerd en Lotte Gerritsen van de Universiteit Utrecht hebben onderzocht hoe dagelijkse hormonale schommelingen de mentale gezondheid van menstruerende personen beïnvloeden. De bevindingen werden gepubliceerd in het tijdschrift Psychological Medicine. Eerdere studies toonden aan dat ongeveer 75 procent van de menstruerende personen tijdens de premenstruele week symptomen ervaart zoals prikkelbaarheid, stemmingswisselingen, depressie, vermoeidheid en voedselverlangens. Doornweerd en Gerritsen onderzochten met behulp van dagboekmetingen en speekselmonsters de rol van hormonen zoals estradiol, progesteron en testosteron bij deze klachten. De resultaten gaven aan dat de invloed van deze hormonen afhankelijk is van de fase van de menstruatiecyclus en het specifieke aspect van welzijn. Zo kon eenzelfde hormoon in de luteale fase (de periode na de eisprong) een negatief effect hebben, terwijl het in een andere fase juist een positief effect had op hetzelfde welzijnsdomein. Pilgebruikers, bij wie de hormonale schommelingen zijn afgevlakt, bleken een stabieler psychologisch welzijn te ervaren, vergeleken met personen met een natuurlijke menstruatiecyclus.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1904-4/MediaObjects/41480_2025_1904_Fig3_HTML.jpg
© Ekaterina Anisimova / stock.adobe.com
Doornweerd, A. M., & Gerritsen, L. (2025). 28 days later: A prospective daily study on psychological well-being across the menstrual cycle and the effects of hormones and oral contraceptives. Psychological Medicine, 55, e19.

Hersenstimulatie biedt hoop voor patiënten met neglect

Visuospatieel neglect is een veelvoorkomende en invaliderende aandoening die kan optreden na een beroerte. Patiënten met neglect negeren vaak één zijde van hun omgeving, wat aanzienlijke gevolgen heeft voor het dagelijks functioneren. Gebruikelijke therapieën, zoals visuele scantraining (VST), vereisen vaak langdurige sessies voordat er verbetering optreedt. Onderzoekers van de Universiteit Maastricht bieden met onderzoek nieuwe perspectieven: het combineren van VST met niet-invasieve hersenstimulatie1.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1904-4/MediaObjects/41480_2025_1904_Fig4_HTML.jpg
© Edwin / stock.adobe.com
Het onderzoeksteam, onder leiding van promovenda Marij Middag en professor Teresa Shuhmann, maakte gebruik van transcraniële wisselstroomstimulatie (TACS). Deze techniek stimuleert specifieke hersenritmes door middel van elektrodes die op het hoofd worden geplaatst. Neuronen communiceren via elektrische signalen met elkaar en deze signalen vertonen – afhankelijk van de taak – verschillende ritmes. TACS versterkt deze ritmes, wat vervolgens invloed heeft op cognitieve functies. In een dubbelblind gerandomiseerde gecontroleerde studie werden 22 patiënten met chronisch visuospatieel neglect verdeeld over een actieve TACS-groep en een placebogroep. Beide groepen ondergingen 18 sessies van 40 minuten over een periode van 6 weken waarbij VST werd gecombineerd met respectievelijk actieve of placebo TACS. De resultaten toonden aan dat de actieve TACS-groep – vergeleken met de placebogroep – significante verbeteringen liet zien in de visuele zoek- en detectietaken aan de verwaarloosde zijde. De huidige bevindingen suggereren dat multi-sessie TACS, gecombineerd met VST, een effectievere behandeling kan zijn voor chronisch visuosptaieel neglect in vergelijking met alleen VST. Verdere studies zijn nodig om de effectiviteit van deze benadering te bevestigen en de therapie een vaste plek te geven binnen de revalidatiepraktijk.
1. Middag-van Spanje, M., e.a. (2024). Alpha transcranial alternating current stimulation as add-on to neglect training: a randomized trial. Brain Communications, 6(5), fcae287.