Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Nieuws

Lichaamsbeweging als transdiagnostische interventie | Menstruatiecyclus beïnvloedt therapie-ervaringen | Kunstmatige intelligentie versus het menselijke brein | Hersenonderzoek helpt bij angststoornissen
© Aigul / stock.adobe.com

Lichaamsbeweging als transdiagnostische interventie

Beweging is goed voor de mentale gezondheid, maar in een zogeheten umbrella review is nu onderzocht of bewegen ook een transdiagnostische interventie is; effectief bij verschillende psychische stoornissen. In de review includeerden de onderzoekers acht meta-analyses, met in totaal 99 RCT’s en 5.656 deelnemers met verschillende DSM- of ICD-gediagnosticeerde stoornissen, waaronder depressie, angststoornissen, schizofreniespectrumstoornissen en ADHD.¹ De resultaten lieten zien dat matige tot intensieve lichaamsbeweging (zoals hardlopen of fietsen) een middelgroot positief effect had op stoornisspecifieke symptomen van elf psychische stoornissen, waaronder depressie, PTSS, sociale fobie en schizofrenie. Ook bleek lichaamsbeweging cognitieve functies te verbeteren bij mensen met schizofrenie en ADHD. Deze effecten werden consistent aangetoond in meerdere studies per stoornis. De voordelen lijken te berusten op biologische mechanismen, zoals een afname van ontstekingsactiviteit en een toename van BDNF, een neurotrofine die belangrijk is voor de hersenplasticiteit. Opvallend is dat lichaamsbeweging niet transdiagnostisch effectief bleek voor een verbetering van de kwaliteit van leven, mogelijk vanwege een gebrek aan onderzoek op dat gebied. Concluderend biedt deze review sterke aanwijzingen dat lichaamsbeweging als transdiagnostische en kosteneffectieve interventie breed toepasbaar is in de ggz. De auteurs pleiten dan ook voor de implementatie van beweegprogramma’s in de (preventieve) ggz, vooral ook bij jonge mensen met nog onduidelijke diagnostiek.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1930-2/MediaObjects/41480_2025_1930_Fig1_HTML.jpg
© goofyfoottaka / stock.adobe.com
Bron:
1. Solmi, M. et al. (2025). Exercise as a transdiagnostic intervention for improving mental health: An umbrella review. Journal of Psychiatric Research, 184, 91–101.

Menstruatiecyclus beïnvloedt therapie-ervaringen

Hoewel bekend is dat hormonale schommelingen die optreden door de menstruatiecyclus invloed kunnen hebben op stemming, cognitie en welzijn, wordt hier in psychotherapie zelden rekening mee gehouden. In een nieuwe studie zijn de ervaringen van 425 vrouwelijke cliënten onderzocht.1 Bijna de helft van hen meldde daarin dat hun psychische klachten varieerden over de cyclus, met name tijdens de premenstruele en menstruele fase. In deze periodes voelden de cliënten zich emotioneler, vermoeider, hadden ze meer lichamelijke klachten en waren minder tevreden over therapie. Ook hun cognitieve functioneren, therapietrouw en vertrouwen in de therapie namen dan af. Openheid over de cyclus in therapie werd als helpend ervaren. Vrouwen gaven aan zich beter begrepen te voelen wanneer dit bespreekbaar was, en zij pleitten voor meer individuele afstemming van het behandeltraject op hun cyclus, bijvoorbeeld in de timing van de therapiesessies, of door het aanpassen van interventies aan emotionele draagkracht per fase. Te veel de nadruk leggen op de cyclus zou volgens hen echter kunnen leiden tot stigmatisering of het bagatelliseren van klachten. De onderzoekers pleiten daarom voor een gepersonaliseerde benadering, waarin cyclusbewustzijn geïntegreerd wordt in psychotherapie, zonder te vervallen in stereotypen. Dit kan bijdragen aan betere behandeluitkomsten voor vrouwen met hormonale gevoeligheid.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1930-2/MediaObjects/41480_2025_1930_Fig2_HTML.jpg
© Aigul / stock.adobe.com
Bron:
1. Anderlik, M., & Karabatsiakis, A. (2025). The influence of menstrual cycle-related processes on clients’ psychotherapy experience: results from an exploratory mixed-methods study.

Kunstmatige intelligentie versus het menselijke brein

De kunstmatige intelligentie ontwikkelt zich in een hoog tempo en inmiddels levert AI indrukwekkende prestaties op verschillende gebieden. Uit recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) blijkt echter dat er fundamentele verschillen blijven bestaan tussen hoe mensen informatie verwerken en de manier waarop AI dat doet. 1 Het menselijk brein lijkt daarin nog altijd superieur.
De UvA-onderzoekers bestudeerden het vermogen van mensen en AI-modellen om nieuwe informatie toe te passen in onbekende situaties. In een van de experimenten kregen de participanten een zin te zien met een verzonnen werkwoord, zoals: ‘John daxed Mary’. De participanten begrepen vrijwel direct de onderliggende structuur, namelijk dat het hier gaat om een actie tussen twee personen, waarbij een omkering van de namen (‘Mary daxed John’) ook een omkering van de betekenis impliceerde. AI-modellen zoals GPT-4 wisten dit patroon zelfs na invoering van duizenden voorbeelden niet correct toe te passen. Ook bij andere taaltaken waarbij minimale instructie werd gegeven, bleken mensen in staat om abstracte patronen te herkennen en te generaliseren naar nieuwe contexten. Waar AI blijft hangen in het herkennen van oppervlakkige gelijkenissen, is het menselijk brein in staat om betekenis te reconstrueren vanuit structuur.

Volgens hoofdonderzoeker Rianne van den Berg onderstrepen deze onderzoeksresultaten het belang van menselijke creativiteit, intuïtie en abstractievermogen. Dit zijn vermogens die vooralsnog lastig te realiseren lijken in algoritmen. Hoewel AI krachtige hulpmiddelen biedt, laat het onderzoek zien dat er domeinen zijn waarin de mens voorlopig onvervangbaar blijft.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1930-2/MediaObjects/41480_2025_1930_Fig3_HTML.jpg
© stockdevil / Stock.adobe.com
Bron:
1. Bartnik, C. G., e.a. (2025). Representation of locomotive action affordances in human behavior, brains, and deep neural networks. Proceedings of the National Academy of Sciences, 122(24), e2414005122.

Hersenonderzoek helpt bij angststoornissen

Wat gebeurt er precies in het brein van iemand met een angststoornis en hoe kan die kennis bijdragen aan effectievere behandelingen? Wat begon als fundamenteel neurowetenschappelijk onderzoek naar hersenactiviteit bij dreiging en vermijding door onderzoekers van het Donders Instituut, heeft inmiddels een innovatieve behandelaanpak opgeleverd die nu wordt getest in de praktijk.

https://static-content.springer.com/image/art%3A10.1007%2Fs41480-025-1930-2/MediaObjects/41480_2025_1930_Fig4_HTML.jpg
© Irene / Stock.adobe.com
Binnen het Europese project DARE2APPROACH werd onderzocht hoe het brein omgaat met situaties die als bedreigend aanvoelen, maar die in werkelijkheid veilig zijn. Tijdens gedragstaken konden participanten ervoor kiezen om een dreigende stimulus (zoals een boos gezicht) te benaderen of te vermijden. Tegelijkertijd werd via fMRI gekeken welke hersengebieden actief waren tijdens die keuzes. In tegenstelling tot wat eerder werd gedacht, waren de prefrontale hersengebieden die betrokken zijn bij cognitieve controle daarbij niet onvoldoende actief, maar juist overactief.¹ Dit kan erop wijzen dat het brein extra hard werkt om de angst te reguleren, maar daar niet altijd in slaagt. Ook blijkt dat de amygdala, een gebied dat dreiging signaleert, sterk betrokken blijft bij het aansturen van vermijdingsgedrag.
Deze bevindingen vormden de basis voor een nieuwe behandelvorm, waarbij met behulp van elektrische hersenstimulatie wordt geprobeerd om de samenwerking tussen de amygdala en de prefrontale cortex te verbeteren. Deze techniek van Dual- site transcranial alternating current stimulation richt zich op het herstellen van balans in hersennetwerken die verstoord zijn bij angststoornissen. De eerste resultaten zijn positief, en inmiddels wordt onderzocht of deze aanpak ook effectief is als aanvulling op bestaande exposurebehandelingen bij mensen met angstklachten. Volgens de onderzoekers laat het project zien dat kennis over de precieze hersenmechanismen achter vermijdingsgedrag kan leiden tot gerichtere interventies, omdat deze zich dan, naast symptoomreductie, ook kunnen richten op de neurobiologische processen.
Bron:
1. Bramson, B.,e.a. (2020). Improving emotional-action control by targeting long-range phase-amplitude neuronal coupling. Elife, 9, e59600.