Jarenlang was met de opmerking ‘je moet zeker ongesteld worden' alles gezegd als het om hormonen en psychisch welbevinden ging. Gelukkig is daar met nieuw onderzoek verandering in gekomen.
Vrouwen* hebben twee keer zoveel kans op een depressie of angststoornis dan mannen. Dit sekseverschil ontstaat tijdens de puberteit, wanneer de productie van vrouwelijke geslachtshormonen op gang komt, en piekt tijdens de perimenopauze, de periode rondom de menopauze waarin de meest hevige hormonale schommelingen te zien zijn. Opvallend genoeg verdwijnt dit sekseverschil in het risico op angst- en stemmingsstoornissen in de postmenopauze, vanaf een jaar na de laatste menstruatie, wanneer de hormoonproductie is gestopt. Hoewel er natuurlijk tal van factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van angst- en stemmingsklachten, wordt de invloed van hormonale schommelingen door steeds meer wetenschappelijke studies onderschreven.1 Helaas hebben we hier lang op moeten wachtten, omdat er in de wetenschap lange tijd relatief weinig aandacht en onderzoekssubsidies naar vrouwspecifieke onderwerpen gingen. Slechts een half procent van alle hersenstudies is gericht op sekseverschillen, waaraan vaak hormonale verschillen ten grondslag liggen. Wat betreft de ggz zien we dat er structureel meer onderzoek wordt gedaan naar mannelijke proefpersonen, zelfs voor angst- en stemmingsstoornissen die ironisch genoeg juist vaker bij vrouwen voorkomen. Deze sekse-bias heeft meerdere oorzaken, maar het is waarschijnlijk dat de jarenlange ondervertegenwoordiging van vrouwelijke wetenschappers een belangrijke rol heeft gespeeld. Voor onderwerpen als de menopauze en de menstruele cyclus spelen daarnaast ook nog zaken als stigma, taboe en schaamte een rol bij de laat gewekte wetenschappelijke interesse.
De wetenschap is hierin echter met een inhaalslag bezig; er is steeds meer aandacht voor de invloed van hormonen en hierover