Het apparaat, een blad van Plexiglas, bedekte een schaakbordpatroon. Aan de ene kant van de plaat werd het schaakpatroon direct onder het plexiglas geplaatst, en aan de andere kant ongeveer 1,2 meter eronder. Gibson en Walk onderzochten vervolgens de percepties van baby’s, met als hypothese dat dieptewaarneming inherent is, en niet aangeleerd. Ze plaatsen 36 baby’s (kruipleeftijd) op de ondiepe kant van het glas, waarna hun verzorger hen – vanaf de andere kant van het platform – riep. Verwachting: als het kind zou aarzelen, kon het dus diepte waarnemen. De onderzoekers ontdekten dat de meeste baby’s zonder problemen naar hun verzorger kropen, maar dat ze daarbij vertrouwden op hun perceptie. Zo aarzelden veel baby’s en klopten sommige eerst op de glasplaat, om te kijken of die stevig was. Conclusie: kruipende baby’s kunnen diepte waarnemen. Hiermee is echter niet aangetoond dat het vermijden van diepte aangeboren is.
