Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Wilco Janssen, GZ-psycholoog bij 113: ‘Het nut van risicotaxatie bij suïcide preventie? Dat is er niet.’

Jaarlijks maken in Nederland ongeveer 1900 mensen in Nederland zelf een einde aan hun leven. Naar schatting zijn er rond de 100.000 suïcidepogingen en nog veel meer mensen denken dat zelfdoding de enige uitweg is om onder de last van ervaren problemen uit te komen. Wereldwijd komen er zelfs meer mensen om het leven door suïcide dan door oorlogen en verkeersongelukken samen, zo wordt gezegd. Suïcidepreventie en -behandeling zijn dus belangrijke onderwerpen, maar desondanks is er nog weinig kennis over. Hoe weten we of iemand daadwerkelijk een einde aan het leven wil maken? We praten erover met GZ-Psycholoog Wilco Janssen.
Wilco Janssen

Wilco Janssen werkt als GZ-psycholoog bij 113 en doet onderzoek naar interventies bij suïcidaliteit. Hij zal op het congres Behandeling van suïcidaliteit de sessie ‘Diagnostiek van suïcidaliteit: problemen met risicotaxatie en een praktische oplossing’ leiden.

Hoe belangrijk is het congres behandeling van suïcidaliteitvolgens hem?

Het congres moet een goede gewoonte worden. Als 113 geven wij inmiddels veel les en training in suïcidepreventie en de tijden zijn aan het veranderen, maar veel behandelaren voelen zich nog onthand bij het onderwerp en weten niet wat ze kunnen doen als ze te maken krijgen met suïcidaliteit. Dat is niet vreemd, want ze krijgen ook niet zo veel aangereikt tijdens hun opleiding. Ik heb er zelf in mijn opleiding bijvoorbeeld geen minuut les over gehad. Laat staan dat er gesproken werd over de vraag wat wel en wat niet te doen, of voor welke interventie evidentie is en voor welke niet. Het is één van de moeilijkste onderwerpen in ons vak waar je mee te maken kunt krijgen, maar je krijgt er de minste kennis over. En dat terwijl er toch echt informatie is over suïcidaliteit en behandelmethoden die je je eigen kunt maken om beter beslagen ten ijs te komen. We moeten dat trouwens ook niet overdrijven, want de kennis over suïcidepreventie staat nog in de kinderschoenen.

Het taboe op suïcidaliteit valt bij hulpverleners volgens Wilco nogal mee. Natuurlijk is het een moeilijk en eng onderwerp, maar de meeste hulpverleners willen ermee aan de slag. Vraag twee is hoe dat dan moet. Het is nog een vrij jong onderwerp en het is goed dat het nu vaker op de agenda staat.’

Diagnostiek en risicotaxatie

Als we het hebben over de diagnostiek van suïcidaliteit, gaat het 90 tot 95% van de tijd over risicotaxatie: doet iemand het of doet iemand het niet? Als hulpverlener kom je in actie als je weet dat iemand veel risico loopt om tot zelfdoding over te gaan. Dan bied je een interventie aan om het te voorkomen. Die gedachte is niet onlogisch, maar ook niet helemaal terecht. Want kún je eigenlijk wel inschatten of iemand een poging tot zelfdoding gaat doen? Een belangrijk punt, want op basis van zon risicotaxatie baseer je grote beslissingen die je als hulpverlener over iemands leven neemt. Ga je bijvoorbeeld in het uiterste geval jouw patiënt van zijn/haar vrijheid beroven en gedwongen op laten nemen? Een zeer belangrijke en impactvolle vraag. Dan moeten we als beroepsgroep onze zaken wel goed op orde hebben en hebben we de plicht om ervoor te zorgen dat het instrument waarmee we die vraag proberen te beantwoorden aan hoge eisen voldoet.’

We weten dat suïcide niet goed te voorspellen is. Een van de redenen is dat de gedachte aan zelfdoding zich bij veel mensen snel ontwikkelt. De klassieke gedachte was altijd: je hebt het moeilijk en hoe zwaarder het wordt, hoe meer je je gaat afvragen of het ooit nog goed komt. Steeds vaker denk je eraan om een einde aan je leven te maken. Op een dag maak je een plan, verzamel je wat spullen en doe je een poging die je al dan niet overleeft. Maar dit graduele stapsgewijze proces is lang niet altijd reëel. Het proces gaat namelijk op en neer, veel grilliger en sneller. Op maandag is de zelfdodingsgedachte misschien heel anders dan op dinsdag. Suïcidaliteit is mede daardoor moeilijk voorspelbaar en als je het al kan voorspellen dan heeft het een beperkte houdbaarheidsdatum.

Baat het niet dan schaadt het niet?

Je zou nog kunnen zeggen: baat het niet dan schaadt het niet. Maar als je kijkt naar hoe zon risicotaxatie in de praktijk werkt, is dat echt niet goed. Slechts in heel weinig gevallen klopt de inschatting. Zon belangrijke beslissing als gedwongen opname wordt dan een ethisch probleem. De risicotaxatie mist daarnaast ook veel zelfdodingen. Het geeft dus vals alarm en zorgt voor overmatig ingrijpen, maar schept ook een schijnveiligheid terwijl de suïcide alsnog plaatsvindt. Het nut van risicotaxatie is er wat mij betreft dus eigenlijk niet.

Veel belangrijker is: wat kun je als behandelaar doen om het risico op zelfdoding te verkleinen. Wat zijn aangrijpingspunten voor interventie?’

Het verschil tussen denken en doen

Om die aangrijpingspunten te vinden is het heel belangrijk dat we ons bewust zijn van het verschil tussen denken en doen. Daadwerkelijk suïcide plegen is heel eng en moeilijk. Je moet heel veel overwinnen om een einde aan je leven te maken. Je moet je over angsten heen zetten, een manier vinden die uitvoerbaar is en de stap zetten voor de twijfel weer toeslaat of er iemand tussen kan komen. Waarschijnlijk is dat een van de redenen dat gedachten aan zelfdoding en poging tot zelfdoding twee verschillende dingen zijn.’

‘De idee was altijd dat het hebben van suïcidale ideaties (dat is het actief overwegen van en denken aan zelfdoding) het voorstadium is van de poging tot zelfdoding. Als je die ideaties kunt verminderen, zou dat vervolgens helpen om pogingen te voorkomen. Dat lijkt op zichzelf logisch, maar de data laten zien dat dat heel anders ligt. Er zijn nauwelijks interventies die zowel pogingen voorkomen als gedachten verminderen. Meestal is het het een of het ander; iets wat helpt om ideaties te verminderen, helpt vaak helemaal niet bij suïcidepreventie.

‘Daarom moet je als behandelaar denk ik vooral dichtbij het suïcidale gedrag blijven tijdens de diagnostiek: de daadwerkelijke poging. Of als die er niet is, bij de momenten waarop iemand daar het dichtst bij was. De dynamiek achter die momenten is het belangrijkst om uiteindelijk aan suïcidepreventie te kunnen doen.

Een wetenschap in de kinderschoenen

‘We weten eigenlijk nog maar weinig over wat je daar vervolgens het beste mee kunt doen. Suïcidepreventie is eigenlijk een buitengewoon achterlijk vak. Want wat weten we er eigenlijk van? Nou, bijna niks. Er zijn interventies die we kennen die impact hebben op suïcidaal gedrag maar het houdt niet over. Als het om zelfdoding gaat, schieten we als behandelaars bovendien gemakkelijk in een soort kramp, waardoor we vergeten in te zetten wat we al in huis hebben om aan preventie te doen. Er zijn echter wel degelijk een paar dingen die je kunt doen die niet al te ingewikkeld zijn en die veel hulpverleners al in de vingers hebben. Van suïcidaliteit kun je eigenlijk eenzelfde analyse maken als van andere problemen. Iemand zei mij laatst na een praatje wat ik hield: Ik had mij eigenlijk nooit gerealiseerd dat je van suïcidaliteit een casus-conceptualisatie kan maken, zoals je dat ook doet van een depressie.

 Wilco Janssen:

Wilco Janssen is GZ-Psycholoog en promovendus bij 113 Zelfmoordpreventie & Amsterdam UMC. Hij geeft onder meer supervisie aan de hulpverleners van 113 en houdt zich bezig met het ontwikkelen en onderzoeken van interventies voor suïcidaliteit. Ook geeft hij bij de RINO Groep les in suïcidepreventie.